Dagvaarding
Teneinde:
1.
Aangezien eiser eigenaar is van een tenthuisje - met houten voordeur en houten vloer -, dat, toen het
zich nog in de feitelijke macht van eiser bevond, laatselijk was geplaatst op camping "De Driekamp" te
Peize;
2. Aangezien, nadat eiser deze tent reeds enige tijd in zijn bezit had gehad en daarin regelmatig met zijn
gezin vertoefd had, hij moest ervaren, dat, toen hij op of omstreeks 5 juli 1974 zich even met zijn
echtgenote van genoemde camping had verwijderd en alleen van zijn gezin eisers zoon op de camping
verbleef, J. van der Velde, wonende te Niebert aan de Molenweg nr. 2, met een groot aantal anderen,
waarschijnlijk in totaal 15 man, eisers zoon uit het tenthuisje heeft, c.q. hebben, gezet, dit tenthuisje
vervolgens heeft, c.q. hebben afgebroken en meegenomen;
3. Aangezien derhalve, zoals uit vorenstaande blijkt, het tenthuisje met toebehoren (met geweld) aan eiser
is ontvreemd;
4. Aangezien eiser zich bij verzoekschrift d.d. 5 september 1974 heeft gewend tot de Edelachtbare Heer
President van de Arrondissements-rechtbank te Groningen met het verzoek genoemd tenthuisje met
toebehoren in beslag te nemen onder voornoemde J. van der Velde en de President voornoemd bij
beschikking van diezelfde datum aan eiser het gevraagde verlof heeft verleend;
5. Aangezien echter bij de krachtens dit verlof gedane beslaglegging door deurwaarder Velthuis te
Zuidhorn bleek, dat van der Velde voornoemd stelde het tenthuisje te hebben verkocht aan gedaagde, doch
genoemde deurwaarder in ieder geval de driedelige houten vloer, de houten deur en nog enkele balkjes
aantrof onder van der Velde voornoemd;
6. Aangezien het zeildoek, behorende tot het onderhavige tenthuisje, zich inmiddels
in de feitelijke macht
van gedaagde bleek te bevinden, die ook zijnerzijds stelt het tenthuisje van van der Velde voornoemd te
hebben gekocht;
7. Aangezien eiser echter gerechtigd is op grond van artikel 2014 lid 2
ook het zich in de feitelijke macht
van gedaagde bevindende zeildoek van gedaagde terug te vorderen en hij, gezien vorenomschreven gang
van zaken, recht en belang had dit zeildoek in revindicatoir beslag te doen nemen en het ten deze betekende
revindicatoir beslag behoort te worden van waarde verklaard;
Mitsdoen:
te horen doen eis:
dat de Arrondissements-rechtbank te Groningen moge behagen bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad;
1. Gedaagde te veroordelen om binnen acht dagen na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis,
althans binnen een zodanige termijn als de Rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren, aan eiser
af te geven en te zijner vrije beschikking te stellen eerdergenoemd zeildoek, één en ander deel uitmakend
van eerderbedoeld tenthuisje;.....
Conclusie van antwoord
Gedaagde doet eerbiedig het navolgende zeggen en concluderen voor antwoord:
Dat hij ontkent alle stellingen van eiser in de inleidende dagvaarding en daarmee overeenstemmende
conclusie van eise, voorzover hij deze dieronder niet gaaf en onvoorwaardelijk erkent. Gedaagde wil niet
geacht worden enig feit of enige omstandigheid stilzwijgend te hebben erkend.
dat eiser gedaagde heeft doen dagvaarden teneinde tegen hem een veroordeling te bekomen om aan eiser
een zeildoek, behorende tot een tenthuisje af te geven;
dat gedaagde eigenaar is van hierbovenbedoeld zeildoek en eiser terzake dit zeildoek geen enkel recht
heeft. De gedaagde kent eiser in het geheel niet en heeft hem nooit ontmoet. Nimmer heeft gedaagde iets
met eiser te maken gehad.
Eiser kan van het bedoelde tenthuisje en van het bedoelde zeildoek geen eigenaar zijn, nu gedaagde
eigenaar is en op volstrekt reglementaire wijze eigenaar is geworden.
dat gedaagde het tenthuisje heeft gekocht van een zekere J. van der Velde - ook door eiser gedagvaard - en
wel voor de somma van ƒ 850,--.
De koopprijs - de genoemde ƒ 850,-- is voldaan doordat de echtgenote van gedaagde voor van de Velde als
hulp in de huishouding heeft gewerkt.
Toen zij zoveel had gewerkt, dat zij daarmee recht had op een bedrag van ƒ 850,- heeft zij haar
werkzaamheden gestaakt en vond de genoemde verkoop plaats;
dat gedaagde dan ook volledig te goeder trouw eigenaar is geworden van het bedoelde tenthuisje door dien
hij dit van van der Velde heeft gekocht;
dat gedaagde ontkent dat genoemd tenthuisje aan eiser in de kwaliteit van eigenaar zou zijn ontvreemd;
dat naar de mening van gedaagde ten onrechte revindicatoir beslag is gelegd op zijn eigendom - te weten
het zeildoek -en ten onrechte revindicatoir beslag is gelegd op het onder van der Velde op de zich aldaar
nog bevindende onderdelen van het tenthuisje, welke eveneens aan gedaagde in eigendom toebehoren;
dat eiser dan ook volledig ten onrechte afgifte en van waarde-verklaring van het gelegd recindicatoir beslag
heeft gevorderd;
dat naar de mening van gedaagde de vorderingen van eiser dienen te worden afgewezen.
Conclusie van repliek
Eiser doet eerbiedig zeggen voor repliek
1. Eiser handhaaft zijn posita onverkort en betwist de juistheid van hetgeen gedaagde in strijd daarmee
heeft aangevoerd.
2. Eiser wil in het midden laten of juist is de stelling van gedaagde, dat hij het litigieuze tenthuisje heeft
gekocht op de door hem bij conclusie van antwoord beschreven wijze van J. van der Velde, tegen wie eiser
tevens een procedure heeft ingesteld, en welke aanhangig is voor de rechtbank Groningen onder rolnummer
548/74. Of gedaagde het gedeelte van het tenthuisje, namelijk het zeildoek, dat hij onder zich heeft nu
krachtens koop of anderszins onder zich heeft doet in het geheel niet terzake.
Evenmin doet terzake of gedaagde bij de verkrijging daarvan te goeder trouw was.
3. Immers heeft eiser bij inleidende dagvaarding gesteld, dat hem - terwijl hij dit reeds enige tijd in zijn
bezit had - het tenthuisje (inclusief het zeildoek) door eerdergenoemde van der Velde is ontvreemd, zodat
eiser op grond van artikel 2014 lid 2 B.W. gerechtigd is, gedurende drie jaren te rekenen vanaf de dag der
ontvreemding (5 juli 1974), het ontvreemde als zijn eigendom op te vorderen van degene, bij wie hij het
aantreft.
Op 27 april 1974 is een groot gedeelte van het litigieuze tenthuisje door van der Velde (in eigendom) aan
eiser geleverd, namelijk de vloer, de deur en de balken etc.
De levering heeft plaatsgevonden aldus, dat op die dag van der Velde met eiser en een derde per
vrachtwagen bedoelde onderdelen uit Friesland heeft opgehaald en overgebracht naar de door eiser
gereserveerde standplaats op camping "De Driekamp" te Peize.
Op de daarop volgende Koninginnedag heeft van der Velde het linnen gedeelte van de tent, het zeildoek
(dat zich bij hem thuis bevond) aan eiser geleverd.
Vanaf 30 april 1974 tot de dag der ontvreemding (5 juli 1974) heeft eiser het complete tenthuisje in zijn
bezit gehad en daarvan overeenkomstig zijn bestemming gebruik gemaakt.
Voorzoveel nodig is eiser bereid het feit der ontvreemding te bewijzen.
Overigens heeft van der Velde voornoemd in de tegen hem aanhangig gemaakte, hiervoor genoemde,
procedure, het feit van de gewelddige afbraak van het tenthuisje op camping "De Driekamp" te Peize en het
afnemen daarvan aan eiser toegegeven.
Indien in deze procedure komt vast te staan - en dat ligt voor de hand - dat eiser op 5 juli 1974 tenminste
houder was van het tenthuisje en dat het op die dag van hem (op gewelddige wijze) is afgenomen, dan volgt
reeds uit het stelsel der wet, dat eiser als eigenaar van het complete tenthuisje moet worden aangemerkt,
tenzij gedaagde zijn beter recht zou bewijzen.
Immers veronderstelt houderschap bezit (artikel 590 B.W.), wordt het bezit steeds verondersteld te goeder
trouw te zijn (artikel 589 B.W.) en geldt bezit te goeder trouw als volkomen titel (onder andere artikel 2014
lid 1 BW).
4. Ten overvloede merkt eiser op, dat hij het tenthuisje Van der Velde in bezit en eigendom heeft
verworven, terzake van het navolgende.
Op een gegeven ogenblik vertelde Van der Velde aan eiser, die vroeger schilder is geweest, dat hij zijn huis
te Roden wilde verkopen, doch daarvoor nog enigszins wilde doen opknappen. Van der Velde vroeg eiser
enig schilderwerk voor zijn rekening te willen nemen, maar vertelde al meteen, dat hij hem niet in geld zou
kunnen betalen. Hij voegde daaraan toe, dat hij wel het litigieuze tenthuisje bezat, en dat hij dat aan eiser
als contra-prestatie voor diens bemoeiingen zou willen verstrekken. Na enkele dagen van beraad is eiser
met één en ander akkoord gegaan; eiser heeft de schilderwerkzaamheden uitgevoerd en Van der Velde
heeft hem het tenthuisje op de wijze als voormeld geleverd.
5. Van ontvreemding als door eiser is gesteld is derhalve wel degelijk sprake. Volkomen terecht zijn de
revindicatoire beslagen tegen gedaagde en Van der Velde gelegd.
Eiser meent, dat op hem in deze geen bewijslast rust. Voor het geval op hem in deze wel enige bewijslast
rust biedt hij nadrukkelijk al zijn stellingen te bewijzen aan door alle middelen rechtens en in het bijzonder
door getuigen. Met name biedt in dat geval eiser het feit der ontvreemding te bewijzen aan.
tot persistit
Conclusie van dupliek
Gedaagde doet eerbiedig het navolgende zeggen en concluderen voor dupliek:
dat hij zijn stellingen volledig handhaaft en ontkent al hetgeen eiser in strijd daarmee heeft aangevoerd;
meer speciaal handhaaft gedaagde dat hij eigenaar is geworden van het bewuste tenthuisje doordat hij dit
heeft gekocht van Van der Velde. De koopprijs werd voldaan door compensatie met hetgeen Van der Velde
aan de echtgenote van gedaagde verschuldigd was terzake van vele uren hulp in de huishouding.
gedaagde is er niet mee op de hoogte wat zich precies tussen eiser en Van der Velde heeft afgespeeld. Van
horen zeggen weet hij dat Van der Velde het tenthuisje slechts in bruikleen heeft gehad en daarvan nooit
eigenaar is geworden.
De actie uit 2014 lid 2 B.W. komt slechts toe aan de eigenaar, niet aan de houder.
Eiser zal derhalve zijn eigendom dienen te bewijzen.
Al hetgeen eiser overigens nog bij conclusie van repliek heeft gesteld moet gedaagde bij gebrek aan
wetenschap ontkennen.
Gedaagde biedt aan zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, meer speciaal door getuigen.
Met conclusie: tot persistit
|