Een Bredase musicus zag zijn huwelijk al vrij spoedig na de huwelijksvoltrekking spaak lopen en wilde op korte termijn een echtscheiding. Artikel 156 Boek 1 Burgerlijk Wetboek bepaalt echter dat binnen een jaar na de voltrekking van het huwelijk echtscheiding niet mogelijk is, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden en de rechter tot de overtuiging is gekomen dat verzoening is uitgesloten. De musicus meende dat zulks het geval was en staafde dat met de volgende feiten. (Volgt een opsomming van meermalen weglopen, met andere mannen relaties aangaan en weer bij de musicus terugkomen, allemaal zowel in de twee jaar voor als in de eerste maand na de huwelijkssluiting). De rechter oordeelde dat de echtscheiding niet binnen een jaar na de huwelijksvoltrekking uitgesproken kon worden op grond van de volgende overwegingen: Overwegende dat naar het oordeel van de rechtbank in casu niet van bijzondere omstandigheden als bedoeld in Art 156 boek 1 BW gesproken kan worden en de rechtbank evenmin tot de overtuiging is gekomen dat een verzoening van partijen uitgesloten is; dat toch eiser bij het aangaan van het huwelijk bekend was met de levenswijze van gedaagde, die hem na hun eerste periode van samenleving had verlaten en met een of meer andere mannen relaties had aangeknoopt, een en ander op niet wezenlijk andere wijze dan der partijen meest recente samenleving geeindigd is; dat voorts geenzins uitgesloten is te achten, dat gedaagde, die naar eiser ter comparitie meedeelde thans met een andere man in Hamburg samenleeft, weer bij hem zal terugkeren en partijen hun samenleving zullen hervatten, nu een dergelijke hernieuwing van hun relatie ook na de beeindiging van der partijen eerste periode van samenleving heeft plaatsgevonden.