© ING - Den Haag. Bronvermelding: A.A. Thiadens, 'Rutten, Louis Martin Robert (1884-1946)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/rutten [05-09-2003]
RUTTEN, Louis Martin Robert (1884-1946)
Rutten, Louis Martin Robert
, veldgeoloog, hoogleraar geologie (Maastricht 4-6-
1884
- Utrecht 11-2-
1946
).
Zoon van Marie Martin Louis Rutten, leraar M.O.-geschiedenis en
-economie, en Amalia Antonia Hubertina Breuning. Gehuwd op 27-1-1910
met Catharina Johanna Pekelharing. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 4
dochters geboren.
Rutten groeide op in een 'arm' gezin, daar zijn vader stierf
toen hij nog jong was. In 1892 verhuisd naar Utrecht, doorliep hij daar
de Rijks-HBS, deed in 1901 staatsexamen en begon de studie geologie aan
de Universiteit te Utrecht. Na het doctoraal examen met lof in 1907
afgelegd te hebben studeerde hij één semester en deed
één zomer veldwerk in München onder E. Stromer von
Reichenbach en specialiseerde zich in Vertebratenpaleontologie.
Hierover verschenen vijf publikaties van zijn hand waaronder het op 14
mei 1909 met lof verdedigde proefschrift getiteld
Die diluvialen Säugetiere der Niederlande.
In dat jaar trad hij in dienst van de 'Nederlandse Maatschappij
tot het Verrichten van Mijnbouwkundige Werken' (directeur J.
Koster) en werkte onder de Zwitserse oliegeoloog C. Schmidt in
Roemenië. Dank zij zijn gave van precies waarnemen, scherp
analyseren en kritische evaluatie en synthese werd Rutten spoedig een
efficiënt oliegeoloog. Na zijn huwelijk in 1910 werd zijn vrouw
zijn trouwe medewerkster thuis en ook op de vele expedities en
excursies. Van 1910 tot 1919 werkte hij in Nederlandsch-Indië. In
1910 begonnen zijn exploraties in opdracht van bovengenoemde
Maatschappij op O.-Borneo (Samarinda en Balikpapan) en later op Java,
Sumatra, Ceram en Nieuw-Guinea. Olie was het doel. Als een der eersten
onderkende hij het belang van de micropaleontologie (Foraminifera) voor
de stratigrafie, onontbeerlijk in de olie-exploratie. Zijn eerste
foraminiferen-publikaties stammen uit deze tijd (vaak geschreven
terwijl de literatuur niet beschikbaar was). Later zou hij samen met
zijn studenten nog vele geschriften hierover doen verschijnen. Van 1914
tot 1917 diende hij gedurende de Eerste Wereldoorlog in de Landweer in
Ned.-Indië en kon het land niet verlaten.
Van augustus 1917 - mei 1919 was Rutten geologisch leider van de
door de Maatschappij tot Bevordering van Natuurkundig Onderzoek der
Nederlandse Koloniën samen met het Koninklijk Nederlands
Aardrijkskundig Genootschap georganiseerde expeditie op Ceram. Deze
onderzoekingstocht en de verslagen erover vormden de kroon op zijn werk
in Nederlandsch-Indië. Voor de geologische kaartering moest ook de
topografie zelf verzorgd worden. Naast de belangrijke resultaten
rapporteerde Rutten ook op antropologisch gebied over adat en
gewoonten, muziek, kunst en landbouw van de ter plaatse aangetroffen
bevolking. In zijn dagboeken komen vele aantekeningen van deze
waarnemingen voor: een woordenlijst en een transcriptie van de muziek
van de Sadjan Bassaps stam van Boelongan, maar ook observaties van
Orang Oetans op Borneo. Er verschenen tijdens het werk al elf
'Verslagen over de geologische expeditie naar Ceram' in het
Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap.
Later kwamen er nog verscheidene dissertaties over het hier verzamelde
materiaal tot stand.
In 1920 vestigde hij zich in Utrecht en hij werkte op het Geologisch
Mineralogisch Instituut van de Universiteit aldaar zijn rapporten over
Ceram en Nieuw-Guinea uit. Rutten deed op verzoek van Koster
verkenningsreizen in Latijns-Amerika (Argentinië, Patagonie, Cuba,
Mexico en Peru).
In 1921 volgde hij zijn leermeester C.E.A. Wichmann op als
hoogleraar in de geologie, mineralogie, petrografie, kristallografie en
paleontologie in Utrecht. Hij bleef daar hoogleraar tot het einde van
zijn leven. Zijn aanvankelijke leeropdracht was een ongehoord zware. In
1930 werd de taak verlicht doordat J.I.J.M. Schmutzer de
kristallografie, mineralogie en petrografie van hem overnam.
Gesteund door zijn brede ervaring als veldgeoloog en begiftigd met
groot plichts- en verantwoordelijksheidsgevoel, gepaard aan enorme
werkkracht en een blijmoedig, de mensen positief tegemoettredend
karakter, is Rutten spoedig uitgegroeid tot een van de beste
geologische hoogleraren van zijn tijd. Hij had een constructieve en
stimulerende geest. Motivatie van zijn leven was grote toewijding aan
zijn wetenschap, familie en vrienden en vooral zijn studenten. Hij
bouwde het nieuwe Geologisch Instituut op met een geologische opleiding
van hoog wetenschappelijk gehalte en een zeer goed bekend staande
school van olie-geologen en micropaleontologen. Verbluffend was de
kennis op al de terreinen waar hij zijn studenten begeleidde. Er
verschenen 33 dissertaties, handelende over de geologie van Cuba,
Ned.-Indië, het Caraïbische gebied, Dalmatië, de
Balearen, en verder Sardinië, Suriname, Palestina en België.
Zijn eigen meesterwerk zou blijven
Voordrachten over de Geologie van Nederlandsch Oost-Indië
(Groningen, 1927). Dit is een der beste compilatorische werken die over
regionale geologie verschenen zijn. Het is volledig, duidelijk, vlot en
helder geschreven, een genot om te lezen. Opvallend is de kritische
weging van alle gegevens, en de conclusies omtrent wat er nog gedaan
moet worden. Geestig, maar nooit hatelijk worden vooral speculatieve
hypothesen aan de kaak gesteld. Hij blijft zoeken naar de juiste meest
verantwoorde interpretatie van hetgeen waargenomen en geschreven is.
Ph.H. Kuenen schreef over dit boek : 'Nederland mag er trotsch op
zijn, dat dit boek is geschreven.' (Jb. KNAW 1946-47,
234.)
Een soortgelijke compilatie van het Caraïbisch gebied stond op
stapel, de literatuur was doorgewerkt, de bibliografie was klaar, de
colleges waren gegeven, maar het was hem niet beschoren ook dit grote
werk voor druk gereed te krijgen. Rutten gaf al zijn tijd aan zijn
studenten. Hij stelde zware eisen en leidde all-round geologen op die
later in zeer uiteenlopende posten bruikbaar waren. Bekend zijn de drie
grote expedities die hij met 4-6 ouderejaars studenten maakte naar de
West.
Rutten leefde uitermate eenvoudig. Hij was door en door integer,
fatsoenlijk, open en oprecht. Hoewel van huis uit rooms-katholiek was
hij in wezen een positief denkend en handelend humanist. Zijn grote
geestkracht bleef hem steunen, ook in de laatste jaren toen hij
eenzijdig verlamd was. Gedurende de oorlog ontviel hem zijn collega
Schmutzer en kreeg Rutten weer de hele leeropdracht alleen, en
bovendien extra studenten uit het gesloten Leiden. Bovendien werd door
hem ook nog het voorzitterschap van de faculteit en secretariaat van de
Senaat vervuld. Hier stond hij pal tegenover de bezetters en kwam op
voor de studenten. Zo werden zij die gevangen, gegijzeld en
ondergedoken waren door hem met voedsel, kleding en studiemateriaal
gesteund.
De invloed van Rutten is via zijn leerlingen groot geweest. De
toepassing van de geologie in de samenleving (delfstoffenexploratie,
milieu, planologie en filosofie) is door hem sterk gestimuleerd en ook
via zijn leerlingen gerealiseerd. 'Als de wetenschappelijke en
menselijke basis goed is dan zijn mijn leerlingen overal bruikbaar en
waardevol.' En aan die beide facetten werkte hij hard. Groot was de
waardering voor Rutten bij zijn leerlingen. Ook daarbuiten ondervond
hij veel erkenning. Op 18 mei 1923 was hij tot lid van de Kon. Ned.
Akad. v. Wetensch. benoemd, in de jaren dertig tot lid van de Cubaanse
Acad. van Wetensch. en sinds 1935 tot Fellow of the Geological Society
of America. Op bekwame wijze werden door hem bestuursfuncties bekleed
van vele instellingen, o.a. het Kon. Ned. Aardrijksk. Genootschap, de
Maatschappij tot bevordering van Natuurkundig Onderzoek der Ned.
Koloniën, het Prov. Utr. Gen., de Geologische Stichting en
daarvoor de Commissie voor de Rijks Geologische Dienst. Verder
organiseerde hij als secretaris van de Intern. Circumpacific Cie. van
de Akademie mede het Fourth Pacifie Science Congress op Java in
1928.
P: Bibliografie in
Geologie en mijnbouw
8 (1946) 4-8 en
Proceedings of the geological society of America for 1947,
223-229.
L: J. Schmutzer, in
Geologie en mijnbouw
8 (1946) 1-4; W. Nieuwenkamp, 'L.M.R. Rutten 1884-1946. Historie en
Theorie der Geologie',
ibidem,
9-11; Th. Raven, in
Tijdschrift van hel Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig
Genootschap 1946,
129-132; de redactie-commissie,
ibidem,
132-133; Hans E. Thalmann, in
Proceedings of the geological society of America for 1947,
217-223; Ph.H. Kuenen, in
Jaarboek der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen
1946-47,
233-239.
A.A. Thiadens
Oorspronkelijke versie opgenomen in:
Biografisch Woordenboek van Nederland 1
(Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 05-09-2003
|